Please use this identifier to cite or link to this item: http://hdl.handle.net/1942/30991
Title: De exceptie van onwettigheid: mag het iets meer zijn?
Authors: THEUNIS, Jan 
Issue Date: 2018
Source: Limburgs Rechtsleven, 2018 (2) , p. 127 -131
Abstract: Zetel: B. PONET, voorzitter; M.C. WILLEMAERS en I. RENAP, raadsheren. Pleiters: mrs. C. BIELEN (loco W. MERTENS) en P. GROUWELS. Inzake: 2015/AR/2797-M/V.P. Handelsrecht (stakingsvordering marktpraktijken)-Exceptie van onwettigheid (art. 159 Gw.)-Subjectieve rechten (onderscheid objectief en subjectief contentieux) De eerste rechter oordeelde dat het werkelijk en rechtstreeks voorwerp van de vordering van appellant geen subjectief recht tot voorwerp heeft. Volgens de eerste rechter kan appellant ar-tikel VI.104 WER niet als kapstok gebruiken om een objectief geschil aan de rechtbank voor te leggen. Het diende volgens de eerste rechter ook voor appellant op het eerste gezicht duidelijk te zijn dat er in hoofde van geïntimeerde geen sprake kan zijn van een oneerlijke marktpraktijk, zolang de aanwezigheid van geïntimeerde gesteund is op een vergunning die niet werd nietig verklaard en waarvan evenmin op het eerste gezicht vaststaat dat deze manifest nietig is. Volgens de eerste rechter gaat het dienvolgens om een objectief geschil waarvoor de rechtbank (als stakingsrechter) geen rechtsmacht heeft. Anders dan de eerste rechter meende, betreft het voorgelegde geschil een subjectief contentieux, aangezien appellant met zijn vordering beoogt de vermeende oneerlijke marktpraktijk van geïn-timeerde te doen staken op grond van artikel VI.104 WER (voor zover de beroepsbelangen van appellant geschonden zijn of kunnen zijn). Geïntimeerde blijkt in casu wel degelijk over een vergunning te beschikken, met name het besluit van 27 juli 2015. Appellant houdt voor dat deze vergunning in strijd is met het politie-reglement van de stad Tienen zodat deze buiten toepassing dient te worden gelaten en dat er daarom een wetschending (op het politiereglement van de stad Tienen) is in hoofde van geïnti-meerde. De wetschending staat de plano niet vast. Appellant vecht het besluit van 27 juli 2015 aan bij de Raad van State. Appellant stelde een beroep tot nietigverklaring in door middel van een verzoekschrift neergelegd op 2 oktober 2015. Dit verzoek is nog hangende en de Raad van State dient zich hierover uit te spreken. Dat het besluit van 27 juli 2015 klaarblijkelijk onwettig is, blijkt hic et nunc niet. (...) I. De feiten, vordering en voorgaanden 1. De feiten zijn als volgt:-zowel appellant als geïntimeerde zijn marktkramers die zich toeleggen op de verkoop van vleeswaren.-appellant heeft reeds meerdere jaren een vaste standplaats op de dinsdagmarkt te Tie-nen.-in september 2015 vernam appellant dat geïntimeerde ook over een vaste standplaats in zijn nabijheid zou beschikken. this jurisquare copy is licenced to Universiteit Hasselt
Document URI: http://hdl.handle.net/1942/30991
ISSN: 2032-7803
Category: A1
Type: Journal Contribution
Validations: vabb 2021
Appears in Collections:Research publications

Files in This Item:
File Description SizeFormat 
LiRe 2018, nr. 2, 121-131.pdf
  Restricted Access
Published version88.63 kBAdobe PDFView/Open    Request a copy
Show full item record

Page view(s)

44
checked on Sep 7, 2022

Download(s)

14
checked on Sep 7, 2022

Google ScholarTM

Check


Items in DSpace are protected by copyright, with all rights reserved, unless otherwise indicated.