Please use this identifier to cite or link to this item: http://hdl.handle.net/1942/3161
Full metadata record
DC FieldValueLanguage
dc.contributor.advisorMERCKEN, R.-
dc.contributor.authorNIJS, Peter-
dc.date.accessioned2007-11-27T07:52:47Z-
dc.date.available2007-11-27T07:52:47Z-
dc.date.issued2007-
dc.identifier.urihttp://hdl.handle.net/1942/3161-
dc.description.abstractDeze eindverhandeling gaat over de notionele intrestaftrek in het algemeen en over de economische effecten van deze maatregel in het bijzonder. Deze economische effecten worden in dit werk opgesplitst in: de interpretatiemoeilijkheden binnen de wetgeving, de versterking van het eigen vermogen van ondernemingen door middel van kapitaalverhogingen en de toepassing en optimalisatie van de notionele intrestaftrek in de praktijk. Deze thesis bestaat uit een literatuurstudie die de theorie en de wetgeving behandelt en een praktijkgericht gedeelte dat uit twee delen bestaat. Een eerste deel omvat een empirisch onderzoek naar het verband tussen de evolutie van het aantal kapitaalverhogingen en de invoering van de notionele interestaftrek. In het tweede gedeelte worden een aantal praktijkvoorbeelden geschetst in verband met de toepassing en de optimalisatie van de belastingaftrek voor risicokapitaal. Het eerste hoofdstuk omvat een korte inleiding die bedoeld is om de notionele interestaftrek even kort voor te stellen en de aanleiding tot het invoeren van deze nieuwe fiscale wetgeving weer te geven. In het tweede hoofdstuk wordt het praktijkprobleem omschreven, worden de centrale onderzoeksvraag en de deelvragen gedefinieerd en wordt de onderzoeksopzet beschreven. De onderzoeksvragen zijn gebaseerd op het praktijkprobleem. De onderzoeksopzet licht de onderzoeksmethode toe die gebruikt zal worden doorheen deze eindverhandeling. Het uiteindelijke doel bestaat eruit om op het einde van dit werk een antwoord te kunnen formuleren op elke onderzoeksvraag. Hoofdstuk drie zet het theoretisch kader van de belastingaftrek voor risicokapitaal uiteen. Hierin gaat speciale aandacht uit naar de interpretatie van de wetgeving. Aan de hand van een literatuurstudie worden tegenstrijdige interpretaties aangehaald en eventuele verduidelijkingen vanwege de Minister van Financiën of zijn administratie weergegeven. In het theoretisch kader worden de verschillende stappen met betrekking tot het berekenen van de notionele interestaftrek grondig beschreven. Voorbeelden in de tekst zijn bedoeld om de theorie te verduidelijken. De interpretatiemogelijkheden worden aan de hand van de Memorie van toelichting bij de wetgeving opgehelderd waar mogelijk is. Indien in deze toelichting geen passende antwoorden te vinden zijn, wordt een verklaring gezocht in de replieken van de Minister op de parlementaire vragen. Tegenstrijdige interpretaties van de auteurs van de gebruikte bronnen worden ook met elkaar vergeleken. Visies en duidingen uit de interviews met een aantal belastingconculenten en een inspecteur van de Federale Overheidsdienst Financiën vullen tot slot dit geheel aan. Het vierde hoofdstuk bestaat uit een empirisch onderzoek naar het verband tussen de evolutie van het aantal kapitaalverhogingen en de invoering van belastingaftrek voor risicokapitaal. Op basis van de gegevens op de website van het Belgisch Staatsblad in verband met het aantal geregistreerde kapitaalverhogingen, werden een aantal grafieken opgesteld die in dit hoofdstuk besproken worden. Verder wordt er ook een opsplitsing gemaakt tussen verschillende rechtsvormen. Voor elke rechtsvorm gaan we dan na of er een duidelijk zichtbaar verband bestaat tussen de invoering van de notionele interestaftrek en de versterking van het eigen vermogen door middel van kapitaalverhogingen. De wet van 22 juni 2005 tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal is op 30 juni 2005 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2006 is er geen registratierecht meer verschuldigd op inbrengen in een vennootschap. Het aantal kapitaalverhogingen tijdens het tweede deel van 2005 en tijdens 2006 vormen dus een belangrijke indicator in het onderzoek naar een mogelijk verband met de notionele interestaftrek. De grafieken die niet besproken zullen worden in dit hoofdstuk, kan u terugvinden in bijlage 3. In het vijfde hoofdstuk komen de praktijkvoorbeelden aan bod. Op basis van gesprekken met financiële medewerkers van bezochte bedrijven, wordt telkens uiteen aangegeven wat de notionele interestaftrek betekent voor die ondernemingen en op welke manier er eventueel aan fiscale optimalisatie wordt gedaan. De conclusies van deze vijf praktijkvoorbeelden zijn gebaseerd op de specifieke situatie van elke onderneming. Het is dus niet de bedoeling om een algemene evaluatie van de maatregel te maken, maar eerder om een aantal meningen uit de bedrijfswereld te bundelen en eventueel terug te koppelen naar de theorie en de interpretatieproblemen met betrekking tot de wetgeving. Vier praktijkvoorbeelden behandelen 'grote' ondernemingen die niet in aanmerking komen om als KMO beschouwd te worden. Het laatste praktijkvoorbeeld betreft een gesprek met medewerkers van een accountingkantoor die talrijke KMO-vennootschappen als klant hebben. Dit is vooral interessant omdat KMO's de mogelijkheid hebben om te kiezen tussen de toepassing van de notionele interestaftrek of het regime van de investeringsreserve. Hoofdstuk zes geeft de conclusies van dit eindwerk weer. In dit gedeelte wordt een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvragen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat er heel wat interpretatiemoeilijkheden in de wetgeving zitten die tot op heden nog niet volledig opgehelderd zijn. De Minister heeft al meermaals op verschillende tijdstippen beloofd om een circulaire uit te brengen met verduidelijkende commentaren op de fiscale aftrek voor risicokapitaal. Dit zou dan een einde moeten maken aan de interpretatieproblemen die er op dit moment nog altijd heersen. Op 15 augustus 2007 was deze circulaire nog altijd niet beschikbaar. Wat betreft het verband tussen de versterking van het eigen vermogen en de invoering van de notionele interestaftrek, mogen we stellen dat het verband wel degelijk zichtbaar is bij bepaalde rechtsvormen. Dit is het duidelijkst te zien bij de BVBA's en de 'overige rechtsvormen'. Voor de NV's en vooral de CVBA's is dit verband iets minder duidelijk zichtbaar. De toepassing van de belastingaftrek voor risicokapitaal in de praktijk laat zien dat de bezochte ondernemingen de maatregel positief onthalen. Verregaande optimalisatiestructuren waren niet van toepassing in de vijf praktijkvoorbeelden. De notionele interestaftrek wordt door deze bedrijven als een fraai fiscaal geschenk beschouwd, maar vormt geen drijfveer voor overdreven fiscale optimalisatie. De conclusies met betrekking tot de vijf praktijkvoorbeelden mogen wel niet veralgemeend worden. Deze eindverhandeling beoogt dus een aantal economische effecten van de belastingaftrek voor risicokapitaal die op dit moment al zichtbaar zijn. Een grondige evaluatie van de maatregel zal pas plaats kunnen vinden nadat de aangiften van de vennootschapsbelasting voor aanslagjaar 2007 allemaal ontvangen en verwerkt zijn.-
dc.languagenl-
dc.language.isonl-
dc.publisherUHasselt-
dc.titleDe economische effecten van de notionele interest-
dc.typeTheses and Dissertations-
local.format.pages140-
local.bibliographicCitation.jcatT2-
dc.description.notes2de licentie TEW - major Accountancy en Financiering-
local.type.specifiedMaster thesis-
dc.bibliographicCitation.oldjcat-
item.fullcitationNIJS, Peter (2007) De economische effecten van de notionele interest.-
item.accessRightsOpen Access-
item.contributorNIJS, Peter-
item.fulltextWith Fulltext-
Appears in Collections:Master theses
Files in This Item:
File Description SizeFormat 
nijs.pdf1.01 MBAdobe PDFView/Open
Show simple item record

Page view(s)

42
checked on Nov 7, 2023

Download(s)

16
checked on Nov 7, 2023

Google ScholarTM

Check


Items in DSpace are protected by copyright, with all rights reserved, unless otherwise indicated.