Please use this identifier to cite or link to this item: http://hdl.handle.net/1942/31774
Title: HvJ 6 juni 2019, nr. C-264/18, ECLI:EU:C:2019:472, P.M., N. G.d.M., P.V.d.S. t. Ministerraad (België)
Authors: VAN DER AUWERMEULEN, Loth 
Issue Date: 2020
Publisher: Kluwer
Source: Tijdschrift voor bestuurswetenschappen en publiek recht, 2020 (1) , p. 32 -33
Abstract: HvJ 6 juni 2019, nr. C-264/18, ECLI:EU:C:2019:472, P.M., N. G.d.M., P.V.d.S. t. Ministerraad (België) Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten-Richtlijn 2014/24/ EU-Uitsluiting van arbitrage-en bemiddelingsdiensten en bepaalde rechtskundige diensten-Beginsel van ge-lijke behandeling en subsidiariteitsbeginsel-Artikelen 49 en 56 VWEU (...) Bepaalde juridische diensten als de uitzondering op de ver-plichting tot het plaatsen van een overheidsopdracht Richtlijn 2014/24/EU, ook wel Overheidsopdrachtenricht-lijn 1 , legt de regels vast betreffende procedures voor aan-besteding door aanbestedende diensten met betrekking tot overheidsopdrachten en prijsvragen. Met de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten 2 , werd deze richtlijn omgezet binnen de Belgische rechtsorde. Net zoals onder Richtlijn 2014/24/EU het geval is, sluit deze wet bepaalde juridische diensten uit van het toepassingsgebied ratione materiae. Op 16 januari 2017 is bij het Belgisch Grondwettelijk Hof een beroep in tot nietigverklaring ingesteld met als voor-werp de bepalingen van de wet van 17 juni 2016 waarmee bepaalde juridische diensten worden uitgesloten van het toepassingsgebied. De juridische diensten die worden uit-gesloten zijn arbitrage-en bemiddelingsdiensten, procesver-tegenwoordiging en juridische diensten met betrekking tot werkzaamheden die al dan niet incidenteel verband houden met het openbaar gezag. De verzoekers stellen dat door de uitsluiting van deze diensten een niet te rechtvaardigen ver-schil in behandeling in het leven wordt geroepen. Het Grondwettelijk Hof schorst de zaak om een prejudiciële vraag betreffende deze uitsluiting te laten behandelen door het Hof van Justitie. Het Grondwettelijk Hof stelt meer be-paald de vraag of dergelijke uitsluiting van de plaatsingsre-gels vastgelegd in Richtlijn 2014/24/EU verenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel, al dan niet in samenhang gelezen met het subsidiariteitsbeginsel. Het Hof herinnert boven-dien aan de doelstelling van deze plaatsingsregels om de volle mededinging en het vrije verkeer waarborgen bij de aanschaf van diensten door de overheid en stelt dan ook de verenigbaarheid van de artikelen 49 en 56 VWEU in vraag. Het Hof stelt dat het subsidiariteitsbeginsel niet geschonden is. Het oordeelt namelijk dat uit het feit dat de Uniewetgever bepaalde diensten heeft uitgesloten van de werkingssfeer van Richtlijn 2014/24/EU blijkt dat deze van mening was dat het aan de nationale wetgever toekomt om te bepalen of deze diensten dienen te worden onderworpen aan de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten. (punt 21) Vervolgens stelt het Hof dat de artikelen 49-vrijheid van vestiging-en 56 VWEU-vrijheid van diensten-eveneens niet geschonden zijn. Het Hof herinnert eraan dat volgens zijn vaste rechtspraak de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten op het niveau van de Unie gecoördi-neerd worden. Dit om belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten en goederen die deze procedures met zich mee kunnen brengen, op te heffen en om aldus de belangen te beschermen van de in de lidstaten gevestigde marktdeel-nemers die goederen of diensten aanbieden aan in andere lidstaten gevestigde aanbestedende diensten. (punt 24) Toch is de uitsluiting van bepaalde (juridische) diensten van het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/24/EU niet onmoge-lijk. De Uniewetgever beschikt in het kader van de aan hem toegekende bevoegdheden namelijk over een ruime beoor-delingsvrijheid binnen gebieden waarop van hem politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en wan-neer hij ingewikkelde beoordelingen moet maken. (punt 26) Hoe ruim de beoordelingsvrijheid ook is, de Uniewetgever moet zijn keuze baseren op objectieve criteria die in een passende verhouding staan tot het nagestreefde doel. Deze verplichting sluit aan bij het beginsel van gelijke behande-ling dat, als algemeen beginsel van het Unierecht, vereist dat vergelijkbare situaties niet op verschillende wijze wor-den behandeld en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij dergelijke behandeling objectief gerecht-vaardigd is. Om te beoordelen of het gelijkheidsbeginsel werd gerespec-teerd, is een afweging van alle aspecten die de betreffende situatie kenmerken ten aanzien van het nagestreefde doel nodig. (punt 29) Het Hof gaat in haar beoordeling in op elke specifieke juridische dienst die zijn uitgesloten van de plaat-singsregels bepaald door de Overheidsopdrachtenrichtlijn. Kenmerkend voor de alternatieve geschillenbeslechting via arbitrage of bemiddeling is dat de arbiter dan wel bemidde-laar door alle partijen in het geschil moet worden aanvaard, alsook in onderlinge overeenstemming moet worden aan-gewezen. Het aanwijzen door de aanbestedende dienst van een arbiter of bemiddelaar na het doorlopen van een procedure overheidsopdrachten gaat dan ook in tegen voormelde principes. Hieruit volgt dat deze vormen van alternatieve geschillenbeslechting niet vergelijkbaar zijn met de door de voormelde richtlijn gereguleerde diensten. (punt 33) Het Hof wijst erop dat niet alle diensten die door een advo-caat worden verleend aan een aanbestedende dienst worden uitgesloten van de Overheidsopdrachtenrichtlijn. De uit-sluiting geldt enkel voor: de vertegenwoordiging in rechte van een cliënt in een procedure voor een internationale arbitrage of bemiddelingsinstantie, voor een rechter of over-heidsinstantie van een lidstaat of een derde land of voor een internationale rechter of instantie, inbegrepen het advies dat wordt gegeven ter voorbereiding van of in geval van een der-gelijke procedure. (punt 35) De relatie tussen de advocaat en diens cliënt betreft namelijk een relatie intuitu personae die zich kenmerkt door de vrije keuze van de eigen raadsman en de vertrouwensband tussen de advocaat en diens cliënt. (punt 36) Deze vertrouwensrelatie strekt ertoe zowel de vol-ledige uitoefening van de rechten van verweer van de justi-tiabelen te garanderen als te verzekeren dat elke justitiabele de mogelijkheid heeft om in alle vrijheid een advocaat te raadplegen. Echter, deze relatie tussen de advocaat en de aanbestedende dienst zou kunnen worden bedreigd door de verplichting voor de aanbestedende dienst om te preciseren wat de gunningsvoorwaarden voor een dergelijke opdracht 32-TBP 2020/1 Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht-Wolters Kluwer 1. Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van de overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG Pb. L. 28 maart 2014, L 94/65, rectificatie Pb. L. 11 juli 2015, L184/31. 2. BS 14 juli 2016; 44219 (hierna "wet inzake overheidsopdrachten"). this jurisquare copy is licenced to Universiteit Hasselt
Document URI: http://hdl.handle.net/1942/31774
ISSN: 0040-7437
Category: A2
Type: Journal Contribution
Appears in Collections:Research publications

Files in This Item:
File Description SizeFormat 
TBP 2020, nr. 1, 32-33.pdf
  Restricted Access
Published version53.48 kBAdobe PDFView/Open    Request a copy
Show full item record

Page view(s)

36
checked on Sep 7, 2022

Google ScholarTM

Check


Items in DSpace are protected by copyright, with all rights reserved, unless otherwise indicated.