Please use this identifier to cite or link to this item: http://hdl.handle.net/1942/34370
Full metadata record
DC FieldValueLanguage
dc.contributor.advisorArtois, Tom-
dc.contributor.advisorBeenaerts , Natalie-
dc.contributor.advisorCasaer, Jim-
dc.contributor.authorWEVERS, Jolien-
dc.date.accessioned2021-06-29T09:34:58Z-
dc.date.available2021-06-29T09:34:58Z-
dc.date.issued2021-
dc.date.submitted2021-06-17T15:27:08Z-
dc.identifier.urihttp://hdl.handle.net/1942/34370-
dc.description.abstractThe Anthropocene is characterised by ever growing cities, dwindling forests and alarming levels of industrial output, fossil fuel burning and nitrogen deposition. As such, humans have become the dominating force in shaping the environment, leading to the deterioration of earth’s abiotic systems and sky-high species extinction rates. Amidst the doom and gloom, Europe’s wildlife management policy combined with ongoing reforestation and abandonment of agricultural land have improved the status of several carnivore and ungulate species. At present, 90% of Europe is home to at least one wild ungulate species, and populations are likely to increase both in number and in geographic range. Yet, this poses new issues: the recovery of these species has sparked intense debates on how to manage the accompanying increasing number of human-wildlife interactions in Europe’s highly fragmented and urbanised landscape. In addition to understanding a species’ demographics, knowledge of its spatial and temporal behaviour can provide valuable ecological information for directing species-specific management. A major part of a species’ behaviour is explained by a trade-off between acquiring resources and avoiding risk. Animals have evolved to avoid general threatening stimuli, such as loud noises and fast approaching subjects, and experience a “landscape of fear” in which the strength of perceived risk depends on the spatio-temporal variation and intensity of risk, the animals’ specific resource needs and landscape characteristics. As such, in a multi-use landscape where space has to be shared between humans and wildlife, the stress accompanying human disturbance mimics and can even exceed the risk effects of predation by apex predators. Most animals thus tend to respond to human disturbance by separating themselves from humans by shifting their activity patterns or by using (suboptimal) habitats to avoid humans on a temporal, a spatial scale or both. In this thesis, I investigate how wild boar [Sus scrofa (Linnaeus, 1758)] and roe deer [Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)] cope with human disturbance in a strongly urbanised environment at different temporal and geographical scales, and at different levels of intensity of human disturbance. At the home range scale, wild boar space use in the Jura Mountains was determined mainly by the availability of forest, agricultural habitat and elevation. Roe deer space use in the Jura Mountains was explained best by the availability of open landscape and ruggedness. There was a limited influence of urbanisation on wild boar and roe deer space use in the Jura Mountains. At the within home range scale, the results in Hoge Kempen National Park suggested that over the course of a year, both species’ space use was not negatively impacted by human disturbance, and influenced mostly by the availability of forest. Wild boar, but not roe deer showed a nocturnal activity pattern, suggesting a possible human-avoidance strategy. By refining the temporal scale of the analyses, the seasonal results in Hoge Kempen National Park indicated that depending on the intensity and distribution of human disturbance, wild boar adapted its space use, activity or both, while roe deer adapted its activity only to accommodate for a dynamic landscape of fear. In conclusion, the findings of this thesis implicate that both roe deer and wild boar space use at the home range scale is driven mainly by environmental variables (i.e. forest availability) rather than being limited by human presence. Both species do show fine-scale behavioural adaptations at the within home range scale that allow them to utilise the human-dominated landscape, but the direction and magnitude of the response is species-specific and depends on the intensity and distribution of human disturbance in space and time. This thesis was aimed at filling a knowledge gap on wildlife behaviour in response to human disturbance, rather than developing a management strategy for the species under study. The results presented here implicitly add to the knowledge base that guides wildlife management, in a sense that these findings suggest that exploiting these behavioural responses to human disturbance could have a possible use in conflict zones.-
dc.description.abstractHet Anthropoceen wordt gekenmerkt door snel groeiende steden, slinkende bossen en torenhoge industriële uitstoot, stikstof afzetting en uitputting van fossiele brandstoffen. De mensheid is de dominerende kracht in het bepalen van zijn omgeving, en zorgt niet alleen voor de aftakeling van de abiotische systemen van de aarde maar ook voor pijlsnelle extincties van soorten. Temidden van de kommer en kwel zorgt het Europees soortenbeleid samen met herbossing en het verwilderen van landbouwgronden ervoor dat de status van verschillende carnivoren en hoefdieren verbetert. Op dit moment komt in 90% van Europa minstens één soort hoefdier voor, en populaties zullen waarschijnlijk nog verder uitbreiden in aantal en in bereik. Dit succes leidt op zijn beurt tot nieuwe uitdagingen: het herstel van deze soorten zorgt voor uitgebreide debatten over hoe om te gaan met het stijgende aantal mens-dier interacties als gevolg van de groeiende populaties in Europa’s versnipperde landschap. Soort-specifiek beheer zal daarom niet enkel afhangen van het monitoren van de demografie van een soort, maar ook van het begrijpen van het gedrag in de tijd en ruimte. Een groot stuk van het gedrag van een soort kan verklaard worden door een trade-off tussen het voldoen van basisbehoeften en het vermijden van risico’s. Het gedrag van dieren is zo geëvolueerd dat ze instinctief bedreigende signalen, zoals harde geluiden en snel bewegende voorwerpen, vermijden. Ze ervaren daarom een ‘landscape of fear’ waarin de perceptie van een bepaald risico niet alleen afhangt van de intensiteit en de verspreiding van dat risico in de tijd en in de ruimte, maar ook van een dier zijn basisbehoeften, én van zijn omgeving. In een landschap waar de ruimte gedeeld wordt door mens en dier, kan de aanwezigheid van de mens daarom die van een predator nabootsen. De meeste dieren reageren op menselijke verstoring door de mens te vermijden, ofwel door op andere momenten actief te zijn, ofwel door een ander (suboptimaal) habitat te kiezen. In deze thesis onderzoek ik hoe everzwijn [Sus scrofa (Linnaeus, 1758)] en ree [Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)] omgaan met menselijke verstoring in een sterk geurbaniseerde omgeving op verschillende temporele en spatiale schalen en op verschillende niveaus van intensiteit. Op home-range schaal werd het ruimtegebruik van everzwijnen in het Jura gebergte vooral bepaald door de beschikbaarheid van bos, open landschap en de hoogte van de omgeving. Het ruimtegebruik van reeën in het Jura gebergte werd vooral gestuurd door de beschikbaarheid van open landschap op vlak terrein. Er was een beperkte invloed van urbanisatie op het ruimtegebruik van beide soorten. Binnen de home-range schaal toonden de resultaten in het Nationaal Park Hoge Kempen aan dat over de tijdspanne van een jaar, er geen negatieve invloed was van menselijke verstoring op het ruimtegebruik van beide soorten, maar dat hun ruimtegebruik vooral werd bepaald door de aanwezigheid van bos. Everzwijnen toonden daarentegen wel een nachtelijk activiteitenpatroon, wat kan wijzen op een vermijdingsstrategie. Een gedetailleerder beeld van de fluctuaties van menselijke verstoring binnen seizoenen toonde uiteindelijk dat everzwijnen wel degelijk zowel hun ruimtegebruik als activiteitenpatroon aanpasten om menselijke verstoring te vermijden, terwijl reeën alleen hun activiteitenpatroon aanpasten. Deze resultaten impliceren dus dat het ruimtegebruik van beide soorten op home-range schaal vooral afhangt van de omgeving (zoals beschikbaarheid van bos), en dus minder afhangt van menselijke verstoring. Binnen de home-range daarentegen vertonen beide soorten kleinschalige aanpassingen in hun gedrag waardoor ze een sterk geurbaniseerd landschap toch kunnen gebruiken. De richting en grootte van de aanpassing is evenwel soortafhankelijk en hangt af van de intensiteit van menselijke verstoring in de tijd en ruimte. Deze thesis was vooral gericht op het onderzoeken van een 'knowledge gap' wat betreft het gedrag van ree en everzwijn in respons op menselijke verstoring, en was niet bedoeld om een nieuw beheer te ontwikkelen voor de soorten. De resultaten dragen echter wel bij aan de kennisbasis waarop beheer gebaseerd is, in die zin dat de bevindingen hier besproken een mogelijk nut aantonen van het sturen van gedrag van wild in conflictzones.-
dc.language.isoen-
dc.titleLiving in the Anthropocene: wild boar and roe deer ecology in a human-dominated landscape-
dc.typeTheses and Dissertations-
local.format.pages208-
local.bibliographicCitation.jcatT1-
local.type.refereedNon-Refereed-
local.type.specifiedPhd thesis-
local.provider.typePdf-
local.uhasselt.uhpubyes-
item.fullcitationWEVERS, Jolien (2021) Living in the Anthropocene: wild boar and roe deer ecology in a human-dominated landscape.-
item.accessRightsEmbargoed Access-
item.fulltextWith Fulltext-
item.contributorWEVERS, Jolien-
item.embargoEndDate2026-06-25-
Appears in Collections:Research publications
Files in This Item:
File Description SizeFormat 
Wevers_Jolien_Thesis.pdf
  Until 2026-06-25
57.69 MBAdobe PDFView/Open    Request a copy
Show simple item record

Page view(s)

76
checked on Sep 7, 2022

Download(s)

40
checked on Sep 7, 2022

Google ScholarTM

Check


Items in DSpace are protected by copyright, with all rights reserved, unless otherwise indicated.