Please use this identifier to cite or link to this item: http://hdl.handle.net/1942/41592
Title: Redactioneel
Authors: SCHOENMAEKERS, Sarah 
Issue Date: 2019
Publisher: Den Hollander
Source: Tijdschrift voor staatssteun (Print), 2019 , p. 53 -54
Abstract: De zomer is weer in het land. Lange dagen gevuld met heerlijke geuren, frisse roséwijn en bomen vol kersen. Als kersvers redactielid van het Tijdschrift voor Staatssteun voel ik me vereerd het voorwoord te mogen schrijven van dit zomerse nummer. Met veel belangstelling heb ik de bijdragen gelezen van de scherpzinnige auteurs die zich gewaagd hebben aan het beschrijven en becommentariëren van een aantal recente ontwikkelingen en uitspraken op het gebied van het staatssteunrecht. Hetgeen ieder wist werd opnieuw bekrachtigd: het staatssteunrecht is bij-zonder uitdagend en behoorlijk complex. We hebben bijgevolg steun nodig van de staat, althans van statelijke actoren zoals rechtbanken en hoven, in de vorm van heldere uitspraken om goed te kunnen begrijpen wanneer er sprake is van staatssteun en wanneer deze steun al dan niet rechtmatig is. Een goed begrip is essentieel en de uitlegger, ook wanneer dit de Europese Commissie of het Hof van Justitie betreft, dient bijgevolg klare rosé te schenken. Precies daar wringt het schoentje nog al te vaak, hetgeen ook blijkt uit de analyse van Ceciel Nieuwenhout betreffende de Duitse dubbele staatssteunzaak rond indirecte steun voor hernieuwbare energie. De auteur zet helder uiteen dat het Hof weinig duidelijkheid biedt over wanneer er nu sprake is van steun die met staatsmiddelen wordt bekostigd. Het arrest betrof het vergoedingssysteem voor de productie van groene energie. Terwijl de netwerkbeheer-ders een vooraf vastgelegde vergoeding voor deze energie betalen aan de energieproducent, kunnen de be-heerders een heffing opleggen (EEG-heffing) aan de eindleveranciers wanneer de prijs die zij ontvingen niet voldoende was om de vergoedingen te dekken die zij eerder betaald hadden in het afnameproces. De wetgeving voorzag dat de leveranciers vervolgens de mogelijkheid hadden deze heffing door te berekenen aan hun klanten, hetgeen vrijwel steeds gebeurde. Voor de energie-intensieve industrie werd er echter een bovengrens gesteld aan de totale heffing om de overlast van deze heffing te beperken en de vraag stelde zich nu of het systeem direct of indirect met staatsmiddelen werd bekostigd. In haar bespreking geeft Nieuwen-hout duidelijk weer dat het Hof in haar beslissing geen klare rosé schenkt: Waar in Essent Netwerk Noord nog werd geoordeeld dat het feit dat wanneer middelen op geen enkele andere manier dan vooropgesteld kunnen worden gebruikt met zich meebrengt dat de middelen onder controle van de staat staan, wordt in huidig arrest gesteld dat het feit dat de EEG-premie exclusief moest worden gebruikt ter financiering van het steunmechanisme van hernieuwbare energie een teken is dat de staat niet vrijelijk over de middelen kan beschikken. Daarenboven lijkt het Hof terug te komen op haar eerdere jurisprudentielijn die gekenmerkt werd door een ruime uitlegging van het staatssteunbegrip nu er wordt duidelijk gemaakt dat er van een belastingheffing geen sprake kan zijn wanneer elektriciteitsleveranciers niet verplicht zijn om de kosten door te berekenen aan de eindconsument. Het is duidelijk: we gaan de zomer in met toch wel enige bewolking aan de hemel. De bijdrage van Wout De Cock en Julie Leroy behandelt het belangrijke arrest van het Gerecht van de EU inzake de Belgische excess profit rulings (EPRs) waarmee er voor het eerst uitspraak wordt gedaan over het Commissiebeleid inzake staatssteun en tax rulings. Ook zij komen tot de teleurstellende conclusie dat het arrest weinig duidelijkheid biedt over de toepassing van de staatssteunregels op tax rulings. De zaak betrof de vraag of België onrechtmatige en onverenigbare staatssteun had verleend door toe te staan dat de winst van Belgische ondernemingen die deel uitmaken van een multinationale groep kon worden gecorri-geerd via een neerwaartse winstaanpassing. Meer bepaald was de vraag of EPRs als steunregeling kunnen worden gekwalificeerd conform art. 1(d) Procedureverordening. Waar de Commissie had geoordeeld dat dit inderdaad het geval was aangezien er een selectief voordeel werd verleend zodat België de steun diende terug te vorderen oordeelde het Gerecht dat de steunregeling niet als staatssteun kon worden beschouwd nu er nog uitvoeringsmaatregelingen nodig waren in de vorm van individuele EPRs. Ook omwille van de beoordelingsvrijheid van de Belgische fiscale administratie en omwille van het feit dat er uitvoeringsmaat-regelen vereist waren om de begunstigden te identificeren was er volgens het Gerecht niet voldaan aan de voorwaarden van de verordening. De Cock en Leroy werpen dan ook terecht op dat het besluit over de EPRs vernietigd werd omwille van een juridisch-technische reden die zorgde voor een ware anticlimax en behoorlijk wat frustratie bij de Europese Commissie die het Gerecht er niet van kon overtuigen dat al de EPRs onverenigbare en onrechtmatige staatssteun vertegenwoordigen op basis van een steekproef van 22 rulings. Het Commissiebesluit werd dan ook vernietigd. De Cock en Leroy merken terecht op dat deze uit-1. Sarah Schoenmaekers is universitair docent Europees recht aan de Universiteit van Maastricht, gastprofessor aan de Universiteit van Hasselt en advocaat bij OMNIUS-advocaten te Genk.
Document URI: http://hdl.handle.net/1942/41592
ISSN: 2210-3325
Category: A2
Type: Journal Contribution
Appears in Collections:Research publications

Files in This Item:
File Description SizeFormat 
Schoenmaekers_2019_Redactioneel.pdf
  Restricted Access
Published version56.5 kBAdobe PDFView/Open    Request a copy
Show full item record

Google ScholarTM

Check


Items in DSpace are protected by copyright, with all rights reserved, unless otherwise indicated.